DE GEBEURTENISSEN VAN 1830: VAN DE ZUIDELIJKE NEDERLANDEN TOT EEN ONAFHANKELIJKE STAAT

VOORGESCHIEDENIS

De geschiedenis van België is op z’n minst gezegd een complex verhaal. Het zou fout zijn om de vaderlandse geschiedenis te laten starten in 1830. Zelfs de intellectuelen van de negentiende eeuw, die hielpen een Belgische identiteit te schetsen, beseften dat de wortels van het Belgenland veel dieper lagen dan in de nationalistische revolutiegolven die zo kenmerkend waren voor de negentiende eeuw. Hendrik Conscience wees in zijn De Leeuw van Vlaanderen al op de continuïteit die de Belgen hebben met het Vlaamse Volk uit de dertiende en veertiende eeuw. Die band is wel wat overdreven. De Europese grenzen lagen toen heel anders dan dat ze vandaag de dag liggen. Dat gold eveneens voor het grondgebied dat vandaag België omvat. Het Graafschap Vlaanderen dat in De Leeuw van Vlaanderen zo’n centrale plaats inneemt, omvat delen van Oost, - West – en Zeeuws – Vlaanderen.

Het Hertogdom Brabant omvatte toen ook nog het margraafschap Antwerpen en vele andere gebieden. Al die graafschappen en hertogdommen zijn door heel wat erfrechten en oorlogssituaties omgevormd in wat ze nu zijn. Gedurende de periode van de Zeventien Provinciën waren het Hertogdom Brabant, het markgraafschap Antwerpen en het Graafschap Vlaanderen al eens verenigd. Die Zeventien Provinciën, ook wel bekend als de Bourgondische Kreis, was de verzamelnaam voor de gebieden in handen van de Bourgondische Hertogen. Door de nederlaag van Karel de Stoute in Nancy (1477) ging een groot deel van dat Bourgondische Rijk verloren aan Frankrijk en ging de rest over op de dynastie van de Habsburgers. Door een ingewikkelde huwelijkspolitiek werden de Nederlanden, onder het keizerschap van Karel V, ook wel gekend als Keizer Karel, in een personele unie verbonden met het Spaanse Rijk. Onder zijn zoon, Filips II, die zich voornamelijk met Spanje bezighield, begon de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Deze oorlog betekende een eerste scheiding tussen de Noordelijke Nederlanden en de Zuidelijke Nederlanden. Met de Reformatie kreeg het protestantisme vaste voet aan grond in het gebied dat de Noordelijke Nederlanden beslaat. Hoewel de oorspronkelijke bedoeling was een gezamenlijk verzet op te zetten tegen Filips II, scheurden de Noordelijke Nederlanden zich uiteindelijk toch los van het Spaanse Rijk. De soevereiniteit van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werd pas officieel erkend door Spanje in 1648 bij de Vrede van Münster. De Zuidelijke Nederlanden bleven onder Spaans gezag. Deze Tachtigjarige Oorlog staat ook wel bekend als de Nederlandse Opstand en is een belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van België en Nederland.
De Zuidelijke Nederlanden, het gebied dat grotendeels op het grondgebied van het huidige België lag, maar ook nog deels in Frankrijk en Groot Hertogdom Luxemburg, bleef zodoende bij Spanje en raakte zo ook verwikkeld in de Spaanse Successieoorlog (1701-1713). Deze kwam er nadat de Habsburgse Karel II van Spanje kinderloos gestorven was en in zijn testament z’n bezittingen overliet aan Filips van Anjou, kleinzoon van de Franse koning Lodewijk XIV. Oppositie werd gevormd door Leopold I van het Heilige Roomse Rijk, die eveneens aanspraak maakte op de Habsburgse erfenis. Deze Spaanse Successieoorlog duurde iets langer dan een decennium en werd besloten in de Vrede van Utrecht (1713). Filips van Anjou zou mogen blijven regeren over Spanje, maar verloor de rest van zijn bezittingen, grotendeels aan Oostenrijk. Zo kwamen ook de Zuidelijke of Spaanse Nederlanden onder Oostenrijks gezag te staan en werden voortaan de Oostenrijkse Nederlanden genoemd.

Tussen 1714 en 1795 stonden de Zuidelijke Nederlanden onder Oostenrijks bewind. Dat was vooral het gevolg van de eis van de Republiek en Groot – Brittannië die via de Zuidelijke Nederlanden een buffer wilden vormen tegen het machtige Frankrijk. De Oostenrijkers toonden niet veel interesse voor de Zuidelijke Nederlanden, zodat de regio grotendeels haar autonomie kon behouden. Zeker Keizerin Maria Theresia respecteerde deze autonomie, maar onder haar zoon Keizer Jozef II werd die autonomie langzaam maar zeker aangetast. Dat resulteerde in de Brabantse Omwenteling(1789), ook wel de Brabantse Revolutie genoemd.

VOOR OUTER EN HEERD

De Brabantse Revolutie is, net zoals de Belgische Revolutie veertig jaar later, ingegeven door een aantal hervormingen van bovenaf die op zwaar verzet stuitte bij zowel de adel, clerus als de burgerij. Die hervormingen waren een poging van Keizer Jozef II om de Zuidelijke Nederlanden mee te laten deelnemen in de centralisatiepogingen van het Habsburgse Rijk. Velen hiervan gingen echter in tegen de vrijheden die de regio geschonken waren. De Vrede van Utrecht, die bepaalde dat de Zuidelijke Nederlanden onder Oostenrijks gezag kwamen, bepaalde eveneens dat de bestaande charters ongeschonden moesten blijven. Dit werd door Jozef II genegeerd en lokte verzet uit. Er werd een geheim genootschap opgericht, Pro aris et focis, wat zoveel wilt zeggen als Voor outer en heerd. Dit werd geleid door H. Van der Noot, een rechtsgeleerde, advocaat en politicus. Samen met J.F. Vonck was hij de spilfiguur van de Brabantse omwenteling. Om sterker te staan zocht men steun op internationaal niveau, in de eerste plaats bij de Republiek. Doch de grootste steun kwam er aanvankelijk van Pruisen, die op dat moment er een vijandschappelijke relatie op na hielden met Oostenrijk. De militaire opstand werd in goede banen geleid door Van der Meersch. Hij verzamelde een leger in Noord – Brabant en veroverde zo systematisch ook Zuid-Brabant. De bekendste slag in de Brabantse Omwenteling, is de slag bij Turnhout, die plaatsvond op 27 oktober 1789.

Vonck en Van der Noot waren dan wel de leiders van de Revolutie, ze hielden er echter een verschillende visie op na. Toen men het pleit op de Oostenrijkers gewonnen had, richtte men de Verenigde Nederlandse Staten op. Men was het echter minder eens over de te volgen weg. De Statisten, wat grotendeels als verzamelnaam van de adel en geestelijkheid kan doorgaan, wilden terugkeren naar de status van voor Jozef II. De Vonckisten waren daarentegen veel progressiever ingesteld en wilden evolueren naar een soort burgerlijk parlementarisme. Het waren de Statisten die uiteindelijk het pleit wonnen, maar daarmee waren de Verenigde Nederlandse Staten nog niet gelanceerd. Naast de interne verdeeldheid waren er ook nog eens de financiële problemen waarmee de nieuwe staat te kampen had. Bovendien konden ze op weinig internationale steun rekenen. In Oostenrijk zelf kwam er een einde aan het leven van keizer Jozef II en deze werd opgevolgd door keizer Leopold II. Onder diens gezag werden de Verenigde Nederlandse Staten geleidelijk weer heroverd. Leopold II was milder dan zijn broer Jozef II en voerde de hervormingen veel minder strikt door. Het werd er echter nooit meer hetzelfde en in 1795 werden de Oostenrijkse Nederlanden ingenomen door het imperialistische Frankrijk.

De opstand vertoont wel een aantal trefpunten met de Belgische Revolutie, maar evenveel verschilpunten. Zo werd in de Brabantse Omwenteling een toenadering gezocht tot Nederland, terwijl de Belgische Revolutie er juist een afscheiding van inhield. Verder rijst ook de vraag of er in de periode rond 1790 al iets bestond als een Belgische identiteit, terwijl die in 1830 niet te betwisten valt.

FRANSE OVERHEERSING

Vanaf 1795 behoorde het gebied dat later België zou worden tot Frankrijk, dat onder Napoleon alsmaar groter werd. Napoleon voerde een aantal hervormingen door die het leven makkelijker maakten, en die over het algemeen goed onthaald werden. Een voorbeeld hiervan is de Code Napoleon, een boek waarop ons huidig rechtssysteem gebaseerd is.


Ook in de Noordelijke Nederlanden kwam er een einde aan de zelfstandigheid. De gloriejaren van de Republiek waren al een tijdje voorbijgegaan en de voortdurende ruzies tussen de Oranje – gezinden en de Regenten – gezinden hadden geen positief effect op de Republiek. De vele oorlogen met Engeland dreef de twist tussen stadshouders en regenten nog verder de spits op, zodat het uitmondde in een revolutie. De Bataafse Republiek was er de uitkomst van. Deze republiek kende een meer gecentraliseerde bestuursvorm. Overigens bestond zij niet zonder steun van Frankrijk, waarvoor de Bataafse Republiek uiteraard het nodige geld betaalde. In 1805 vond Napoleon dat men de richtlijnen die Parijs oplegde, niet genoeg volgde, en stelde hij R.J Schimmelpenninck als raadspensionaris aan. Ook hij voldeed niet aan Napoleons eisen, zodat in 1806 de Bataafse Republiek door de Keizer werd opgedoekt en omgevormd tot het Koninkrijk Holland, onder het gezag van Napoleons broer, Lodewijk Napoleon.
Aldus waren de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden wederom verenigd onder Frans gezag. Deze vereniging zou blijven standhouden tot aan de Belgische Revolutie, al zou in 1815 een einde komen aan de Franse overheersing. Deze hereniging moet ook enkel begrepen worden als herenigd in hetzelfde Franse rijk. Een echte vereniging bleef immers in het Napoleontische tijdperk uit. De oorlog tegen Rusland bleek voor Napoleon uiteindelijk fataal te zijn. Het kostte hem een groot deel van zijn troepen, zodat hij vanuit een verzwakte positie het moest opnemen tegen zijn vijanden, die zich hadden verenigd in een bondgenootschap. In 1813 werd hij al eens verpletterend verslagen, maar toch kon hij Parijs nog enige tijd behoeden voor invasie. Uiteindelijk verloor Napoleon toch en werd hij verbannen naar Elba. Hij wist echter te ontsnappen en slaagde er opnieuw in een leger op de been te brengen. Niet voor lang echter, want op 18 juni 1815 werd hij definitief verslagen te Waterloo. Napoleon werd verbannen, nu naar het eiland St. Helena, waar hij zes jaar later stierf. Op het Congres van Wenen werd door de grote mogendheden beslist wat er met de Franse veroveringen zou gebeuren.

NOORD EN ZUID TERUG VERENIGD?

De Franse veroveringen waren van een dergelijke omvang, dat op het Congres van Wenen echt gesproken werd over het hertekenen van de kaart van Europa. Ook de Nederlanden behoorden tot die Franse veroveringen. Willem I, de zoon van de laatste Hollandse Stadhouder Willem V, werd in 1813 al door het Engelse parlement naar voren geschoven om de regering te leiden in de Noordelijke Nederlanden, toen Napoleon er de controle over verloor. Op het Congres van Wenen werd alles gedaan om imperialistisch Frankrijk in te dijken. Bijgevolg werd aan Willem I ook de Zuidelijke Nederlanden geschonken, in de hoop dat er zo een bufferstaat zou ontstaan tegen Frankrijk. De Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden waren voor het eerst, sinds 1585, weer echt verenigd. Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden was geboren.


De vrede na de overwinning op Napoleon was echter van korte duur. Willem I had zich weliswaar overal voorzien van een loyaal bestuur in de Zuidelijke steden, maar had daarmee nog steeds geen vaste grip op hen. De groep die als het gevaarlijkst kan beschouwd worden, was het proletariaat. De opstand van 1830 kwam overigens grotendeels vanuit dit proletariaat. Deze sociale klasse was reeds in getale aan het stijgen bij het aantreden van Willem I en zou dat gedurende de hele periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden blijven doen. Dit kan mede verklaard worden door de exodus van de boeren, die reeds in de Napoleontische tijd het slachtoffer waren van ontbossing en onteigening, een proces dat Willem I liet voortzetten. In de vijftien jaren van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zou het proletariaat er niet beter op worden. De industrie was reeds in 1814 verzwakt door de moordende concurrentie van de Engelsen. In 1817 brak er dan ook een zware economische crisis uit. Deze ging dan nog eens gepaard met een slechte oogst zodat werkloosheid en hongersnood hand in hand gingen. Hoewel de regering fors investeerde in de Belgische industrie, bracht dit toch geen serieuze kentering teweeg. Dit was vooral de schuld van de regering zelf, die begin jaren twintig een belasting invoerde op het malen en het slachten. Deze belasting joeg de voedselprijzen fors de hoogte in zodat alweer het proletariaat getroffen werd. Ook inzake de werkloosheid kwam geen verbetering. Om de sterke concurrentie aan te kunnen werd steeds meer aangedrongen op mechanisatie van de arbeid. Arbeiders zagen hun werk verloren gaan aan machines. Met de invoering van de stoommachine werd dit proces nog versneld. Het proletariaat had dus reden genoeg om in opstand te komen.
Niet alleen het proletariaat had zijn redenen om te klagen. Ook adel, clerus en burgerij werden het hoe langer hoe meer oneens met de politiek van Willem I. Zo was er Willems taalpolitiek, die fervent werd verdedigd door de vertouweling van Willem I, Van Maanen. Willem wou de Nederlandse taal eveneens invoeren in de Zuidelijke Nederlanden als de taal van de ambtenarij. In een regio waar het Frans, zeker onder de heersende klasse, een dominante invloed had, werd dit uiteraard met weinig enthousiasme ontvangen. Ook de ultramontaanse geestelijkheid zat verveeld met de vorst. Willem wilde godsdienstvrijheid in het hele koninkrijk. Vermits in de Noordelijke Nederlanden sinds de scheiding van 1585 heel wat protestanten woonden en in het zuiden de trouw aan Rome groot was, leek dit voor Willem de beste oplossing. Maar voor de geestelijkheid in de Zuidelijke Nederlanden was het katholiek geloof de onaantastbare staatsgodsdienst. In alle ontevredenheid met Willem I vonden katholieken en liberalen zich en sloten een verbond tegen zijn politiek, het unionisme.

In juli van het jaar 1830 gebeurde er iets op het internationaal niveau, dat ook de gebeurtenissen in de Zuidelijke Nederlanden zou sturen. Er brak een revolutie uit in Frankrijk. Die revolutie heeft vele opstandelingen in de Zuidelijke Nederlanden geïnspireerd. Inderdaad werden in de begindagen van de Revolutie vele blauw-wit-rode vlaggetjes opgemerkt en werd hier en daar de Marseillaise gezongen. Toch is de Franse julirevolutie anders van aard dan de Belgische. De julirevolutie werd volledig gedragen door de Franse (Parijse) burgerij, omdat die, door de ultrareactionaire politiek van Karel X, haar belangen in het gedrang zag komen. Willem I voerde een politiek die de burgerij in de Zuidelijke Nederlanden ten goede kwam. Haar welvaart was reeds voortreffelijk in de Napoleontische tijd, maar zou nog stijgen onder het bewind van de Hollanders. Dit gebeurde wel op de rug van het proletariaat. De burgerij heeft er dan ook alles aan gedaan om de opstand hier tegen te houden en heeft zich pas op het einde met de gang van zaken bemoeid, door de macht te grijpen na het verslaan van het Hollands leger. Hoe dan ook zorgde de Franse julirevolutie voor een gespannen sfeer in de Zuidelijke steden. De gedachte van een heraansluiting bij Frankrijk heeft nog lange tijd geleefd onder de opstandelingen.

WIJ WILLEN WILLEM WEG, WILDE WILLEM WIJZER WORDEN, WIJ WILLEN WILLEM WEER.

In augustus 1830 stond de verjaardag van koning Willem I op het programma. Willem I zou ter ere van die gelegenheid begin augustus naar Brussel komen. Daarnaast waren er ook nog festiviteiten ter ere van de vijftiende verjaardag van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Die tocht verliep in niet al te vijandelijke omstandigheden. Toch werd de sfeer steeds grimmiger. Vooral in de steden Brussel en Luik was dat het geval. Op deze plaatsen werd het proletariaat het hardst getroffen door hongersnood en werkloosheid. Steeds meer werden anti – Hollandse kreten en Fransgezinde gezangen waargenomen. De feestelijkheden ter gelegenheid van de verjaardag van Willem I, waaronder feestverlichting en vuurwerk, werden afgelast. Officieel omwille van het slechte weer, maar veeleer vanwege veiligheidsredenen.
Op 25 augustus stond de opera De Stomme van Portici op het programma in de Muntschouwburg te Brussel. Men heeft beslist deze voorstelling niet te annuleren, uit vrees voor kleine opstandjes. De ironie wil dat het uitvoeren van deze opera tot een veel grotere opstand heeft geleid. Het stuk van de hand van Daniel François Esprit Auber, volgens een libretto van Eugène Scribe, past helemaal in de Romantische stijl van de negentiende eeuw. Het handelt over de vrijheidsstrijd van de Napolitanen tegen de Spaanse overheersing anno 1647. Een opera over een volksopstand is natuurlijk het ideale middel om de gemoederen op te hitsen bij een volk dat toch al een zekere mate van opstandigheid heeft.
Hetgeen er zat aan te komen, gebeurde dan ook. Het volk raakte helemaal vervuld van het stuk. In een laatste wanhoopspoging liet de politie het stuk staken, maar het kwaad was reeds geschied. Het volk sloeg aan het muiten. De opstand was niet noodzakelijk gericht tegen het beleid van Willem I. Vermits het merendeel van deze opstandelingen bestond uit arbeiders, was de opstand evenzeer gericht tegen de fabrieken, de steeds verdergaande mechanisering en de heersende klasse in het algemeen. Toch heerste onder de muitelingen, zoals reeds gezegd, een zekere Franse sympathie. Al moet ook vermeld worden dat een aantal Franse radicalen, die ook een rol speelden in de julirevolutie, zich onder het volk mengde en de Franse sympathieën verder aanwakkerde. Die nacht van 25 op 26 augustus was het overal onrustig op straat. Ook tegen de morgen aan is de kalmte niet teruggekeerd en de opstandjes blijven de hele dag verder duren. De doelwitten van de opstandelingen zijn allen symbolen van de Hollandse macht. De oranjekleuren verdwijnen uit het straatbeeld en worden algauw vervangen door de blauw-wit-rode vlag van Frankrijk. Dit was echter kortstondig, want algauw worden ook deze kleuren gebannen ten voordele van de Brabantse driekleur, de zwart-geel-rode vlag. Omdat ook de schutterij niet meteen de betrouwbaarste instelling was, werd op het stadhuis te Brussel beslist tot het oprichten van een burgerwacht. De leden van de burgerwacht beseften terdege dat de opstand die uitgebroken was vooral het gevolg was van de hongersnood. Zij beloofden de opstandelingen dan ook broodkaarten in de hoop dat zij terug naar huis keerden. Ook de regentieraad poogde de opstandelingen te sussen. Men stelde een programma op met elf artikelen, waarvan tien wensen die van de burgerij waren en één van het volk. Weliswaar was het de bedoeling te laten uitschijnen dat de burgerij dezelfde belangen behartigde als het volk.
Op 28 augustus begon dan, door het succesvolle optreden van de burgerwacht, de repressie. Willem I zond zijn zonen Willem en Frederik naar het Zuiden om de rust te doen terugkeren. Ook de burgerwacht wordt geconsolideerd en stond nu in voor de veiligheid en de rust binnen Brussel onder de leiding van baron d’Hoogvorst. De burgerij werd geconfronteerd met de onmacht van de Hollandse regering. Men hoopte dat met deze revolutie zich de kans vormde om tot een volledig herstel der grieven te komen. Zodoende heeft de burgerij de revolutie naar haar hand gezet en verdwenen de sociale eisen op de achtergrond ten voordele van liberale en nationalistische doeleinden.

Op 31 augustus 1830 bevonden de Prinsen van Oranje zich tezamen met hun leger te Vilvoorde. De grootste zorg van de burgerij was dan ook dat het leger de stad Brussel zou innemen. Die angst was niet ongegrond, want een inname van de stad zou de gemoederen weer doen oplaaien met nieuwe opstanden tot gevolg. Een delegatie van de burgerij, waaronder de bevelhebber van de burgerwacht, d’Hoogvorst, oud – burgemeester Nicolas Rouppe en Sylvain van de Weyer, begaven zich dan ook naar Vilvoorde en werden ontvangen door de prinsen. Deze delegatie keerde echter zonder het gewenste resultaat terug. De prinsen waren vooral ontdaan door de Brabantse driekleur waarmee de delegatieleden getooid waren. Toen het resultaat van de onderhandelingen bekend raakte in de stad, ontstond er paniek en tumult, zowel bij het volk als bij de burgerij. Het volk vreesde dat de plunderingen van de laatste dagen zouden bestraft worden, terwijl de burgerij vreesde de controle te verliezen over het zopas verworven gezag. Omwille van die redenen stuurde de burgerij nog een delegatie naar Vilvoorde om de risico’s van een militaire intocht te doen inzien bij de prinsen. Uiteindelijk gingen de prinsen akkoord. Er werd beslist dat Willem van Oranje de stad zal bezoeken en de burgerwacht inspecteren. Frederik zou bij het leger blijven in Vilvoorde. De voorwaarde was wel dat nergens in de stad de Brabantse driekleur nog te bekennen zou zijn, enkel de kleuren van Oranje. Deze voorwaarde werd toen goed bevonden, maar zou later niet worden ingewilligd.

VECHTEN VOOR ONAFHANKELIJKHEID

De volgende dag stond Prins Willem voor de stad en inspecteerde de burgerwacht. Eens in de stad werd hij geconfronteerd met een enorme massa. Zijn stadsbezoek verliep dan ook in een uiterst grimmige sfeer. Op de grote markt gekomen voor het stadhuis brak het tumult los. Het volk kon niet meer in toom worden gehouden en Willem vluchtte naar z’n paleis. Dit rampzalige stadsbezoek maakte de prins duidelijk hoe ernstig de situatie was in Brussel. Ook voor de burgerwacht was dit stadsbezoek allesbehalve een succes geworden. Het had bewezen dat het zijn belangrijkste taak niet kon volbrengen, namelijk het volk in toom houden. Voor beide partijen was de tijd aangebroken om te onderhandelen.

De onderhandelingen op het paleis van prins Willem waren gebaseerd op een gespannen achtergrond. Het proletariaat had met z’n protestacties bij de intrede van Willem een zeker gevoel van macht gekregen en de burgerwacht had bewezen inefficiënt te zijn. Ten gevolge hiervan moest de burgerij haar beste beentje voorzetten om de prins te overtuigen van haar goede bedoelingen. Ook aan Hollandse kant stelde er zich een aantal problemen: prins Willem zag de gehele situatie nogal optimistisch in en hoopte op een goede afloop nadat de kalmte weer was teruggekeerd de dag na de intrede. Die illusie werd algauw doorbroken door de houding van de Koning. Deze weigerde toe te geven aan de druk der opstandelingen en was slechts bereid te praten over de grieven mits een volledig herstel van de orde. Deze houding van de koning bracht opnieuw spanningen met zich mee en het werd alsmaar moeilijker om het proletariaat te paaien met kleine beloftes. Prins Willem was er, net zoals zijn vader overigens, van overtuigd dat het ontslag van minister Van Maanen, een goede vriend van de koninklijke familie en voorstander van Willems taalpolitiek, voldoende zou zijn om de gemoederen te doen bedaren. Dit kwam echter te laat en kon het proletariaat allesbehalve sussen, zeker niet met de aanwezigheid van Hollandse militairen. De burgerij wist dat er nog maar één oplossing mogelijk was: een volledige administratieve splitsing tussen Noord en Zuid, met behoud van de Oranjedynastie. Er werd gevraagd aan prins Willem de leiding te nemen van deze afscheidsbeweging. Willem aanvaardde dit en geloofde zelfs in een goede afloop van deze zaak. Hij stuurde het leger weer uit de stad en liet de bewaking van de stad over aan de burgerwacht.
Hoewel de burgerij en de prins opgetogen waren over deze beslissingen, was het volk dat allerminst. Dat er achter hun rug onderhandeld was, werd hen bij de proclamatie van deze beslissingen op 3 september maar al te duidelijk. De burgerij had alle moeite van de wereld om het volk kalm te houden en enige opstootjes konden niet vermeden worden. Op vijf september werd een vervroegde bijeenkomst van de Staten Generaal aangekondigd. In Brussel waren de meningen verdeeld. De gematigde strekking wou een delegatie naar de Staten Generaal sturen om via deze weg de Belgische eisen door te drukken. Zij stonden tegenover de radicalen. De radicalen wilden het resultaat afwachten van de onderhandelingen tussen Willem van Oranje en zijn vader om zo de administratieve scheiding tussen Noord en Zuid werkelijkheid te zien worden. Uiteindelijk werd toch een delegatie naar de Staten Generaal gestuurd, maar dat had als gevolg dat enkel de radicalen overbleven in Brussel in een omgeving waar elk fait divers de lont aan het kruitvat zou kunnen zijn. Op politiek vlak heerste onzekerheid: Willem I kon niet tot een besluit komen en ook de bijeenkomst van de Staten Generaal leek geen doorbraak te kunnen forceren. Ondertussen hadden ook de industrie en de handel te lijden onder de politieke omstandigheden in de Zuidelijke Nederlanden. Het gevolg hiervan was dat hongersnood en werklosheid nog erger werden dan reeds het geval was. Om de situatie onder controle te houden, richtten de gematigden in de burgerij op 11 september een Veiligheidscommissie op. Hierin zetelden o.a. Felix de Mérode en Sylvain Van de Weyer. Bedoeling van deze commissie was drievoudig: allereerst het volk kalmeren en onder controle te houden. Ten tweede moest er werk worden gemaakt van de administratieve splitsing tussen Noord en Zuid onder de dynastie van Oranje en tenslotte moesten de handel en industrie beschermd worden.
Ondanks deze Commissie voor Openbare Veiligheid werd de situatie in Brussel met de dag erger. Broodkaarten en de schamele loonsopslag waren niet voldoende om de menigte onder controle te houden. Ook binnen de Commissie ontstond er verdeeldheid en op 15 september werd de Centrale Unie of de Unie van het Volk opgericht met leden zoals Charles Rogier, Van Meenen en tal van anderen. Deze Unie was voornamelijk een Luikse groepering. Dat is niet verwonderlijk vermits de meest radicale revolutionairen tot de Luikenaars gerekend konden worden. Aan het hoofd van de Unie stond wel een Brusselaar, namelijk E. Ducpétiaux. In feite kan de oprichting van deze Unie gezien worden als een radicalisering in de Belgische Revolutie. Zo pleitte men vanuit de Unie voor de volledige bewapening van de burgerwacht en het oprichten van een eigen Belgisch leger. Het grote voorbeeld dat men hanteerde was de Parijse julirevolutie. Vanuit Brussel werd er, onmiddellijk na de oprichting van de Unie, contact opgenomen met de andere belangrijke revolutionaire steden in de Zuidelijke Nederlanden, zijnde Bergen, Namen, Leuven en uiteraard ook Luik.

De oprichting van de Centrale Unie had verregaande gevolgen. De Unie, bevreesd voor de militaire slagkracht van de Hollanders, begon wanhopig soldaten te ronselen. Ondertussen had Louis Alexander Jenneval, een lid van de Centrale Unie, de tekst geschreven voor de Brabançonne. Op 12 september reeds werd die voor het eerst gebracht in de Muntschouwburg in Brussel. De gevolgen gingen echter nog veel verder. Omwille van de oprichting van de Unie was de sfeer op de openingsdag van de bijeenkomst van de Staten Generaal uiterst gespannen. Hoewel de koning bleef oproepen tot kalmte was de houding tussen Belgische en Nederlandse parlementsleden ronduit vijandig.

Nog rampzaliger was de houding van Willem I tijdens de bijeenkomst van de Staten Generaal. Voor de vorst was het herstellen van de rust en orde in de grote steden van de Zuidelijke Nederlanden nog steeds prioritair en bijgevolg weigerde hij in te gaan op de meeste der grieven. Dat resulteerde in een enorme woede vanwege het Belgische volk dat nu echt aan het muiten geslagen was. Op 19 september bestormde het volk het stadhuis. De burgerwacht werd ontwapend en de gematigden verloren elke vorm van gezag die ze nog hadden. Vermits ook de Centrale Unie amper gezag had, verkeerden de Zuidelijke Nederlanden in een fase van anarchie.
De reactie van Willem I laat niet lang op zich wachten. Al op 21 september staat zijn jongste zoon Frederik op punt een strafexpeditie te organiseren op bevel van zijn vader. In Brussel zelf was men zeer bevreesd voor de aanval en de meerderheid, zelfs leden van de radicale Unie, dacht aan een overgave. Sommige echter, zoals de latere Belgische generaal Niellon, waren overtuigd van de mening dat Brussel kon verdedigd worden. Koning Willem I en zijn zoon Frederik waren gerust in de afloop van de militaire operatie, omdat een groot aantal van de burgerleden de stad uit gevlucht waren. Het volk echter, was niet van plan de stad zonder verzet over te geven. Het was mede dankzij prins Frederik, die een aantal dagen wachtte alvorens het bevel tot de aanval te geven, dat het volk de verdediging van de stad kon versterken. De dagen tussen 23 en 26 september waren er van fel verzet vanwege het Belgische volk. Hoewel de Brabantse kleuren op de paleizen konden worden neergehaald en vervangen worden door de vlag van Oranje, boekten de Hollanders verder weinig tot geen successen. Daartegenover staat het groot aantal manschappen dat zij verloren in de strijd. De nu onverwacht gunstige situatie voor de stad maakte dat heel wat radicalen, die eerder in volle paniek de stad ontvlucht waren, terugkeerden om zich te scharen achter het sterke Brusselse volk. Sterker nog: Charles Rogier richtte op 24 september een Administratieve Commissie in. Deze diende om het machtsvacuüm, dat ontstaan was na de bestorming van het stadhuis vijf dagen eerder, op te vullen. De commissie zou ook het verzet organiseren. En het verzet hield stand! De eisen van de Belgen zijn dan ook hard: een volledige terugtrekking van de Nederlandse troepen werd gevraagd, alsook de volledige amnestie. In de nacht van 26 september viel de beslissing. Prins Frederik had besloten het teken te geven tot de aftocht. De burgerij besloot om het machtsvacuüm, dat nu ontstaan was, zelf op te vullen. De Administratieve Commissie groeide uit tot een voorlopige regering en werd aangevuld met leden van de burgerij, die eerder het hazenpad gekozen hadden. Ook Louis de Potter wordt teruggehaald naar Brussel. Louis de Potter was voor velen het symbool van het verzet. Als journalist had hij meermaals zijn ongenoegen geuit ten opzichte van de Hollandse regering en riep hij zelfs op tot de opstand. Hiervoor is hij door Van Maanen veroordeeld tot een ballingschap van acht jaar. Maar nu keerde hij dus, na slechts vier maanden ballingschap, terug naar zijn vaderland. Hij werd als een held ontvangen en de leden van de burgerij beseften maar al te goed dat het volk zonder de Potter de Voorlopige Regering nooit zou aanvaarden.

We laten de bekommernissen van de Voorlopige Regering voorlopig even rusten en richten onze aandacht op de reactie van de Hollanders. Uiteraard was koning Willem I razend wanneer hij hoorde van het verloop van de opstand in Brussel. Willem I wilde kost wat kost zijn Zuidelijke provincies terugwinnen. In eerste instantie deed hij hiervoor een oproep aan de Grote Mogendheden. Willem was immers verwant met Frederik – Willem III van Pruisen. Het zat hem echter niet mee. De Grote Mogendheden namen een non-interventie houding ten aanzien van de Belgische Revolutie, al was Rusland wel bevreesd voor een uitbreiding van de Franse invloedssfeer. Op dat moment brak er echter ook een revolutie uit in Polen. Als er al plannen waren voor een militaire interventie, werden die nu gedwarsboomd door de Poolse Revolutie, waarmee Rusland de handen vol had. Toen de steun van de grote mogendheden uitbleef, zocht Willem I op twee andere manieren naar een oplossing. Ten eerste riep hij de Nederlanders op tot de oorlog tegen het Zuiden, maar tegelijk probeerde hij de hele zaak nog te redden door diplomatie. Hij zond zijn oudste zoon Willem van Oranje naar Antwerpen.
Ondertussen was er ook nog de bijeenkomst van de Staten Generaal die nu eindelijk de administratieve splitsing tussen Noord en Zuid goedkeurde. Concreet hield dat in dat België een eigen bestuur kreeg, geheel bestaande uit Belgen, in de taal die zij zelf wensten en onder de leiding van Prins Willem van Oranje. Zodoende leek de diplomatieke missie van de prins toch nog kans op slagen te hebben. Dat was althans het geval geweest tot de geruchten van de militaire plannen van de koning het Zuiden bereikten. Ook de contacten tussen Willem I en de Grote Mogendheden waren niet langer geheim meer voor de Belgen. Prins Willem verloor zijn geloofwaardigheid als diplomaat. In een wanhoopspoging om de orde te herstellen en België onder de Oranje-Nassau dynastie te houden vaardigde hij op 16 oktober een proclamatie uit waarin hij verklaarde zich in te zetten voor de onafhankelijk van België en zich aan het hoofd te scharen van deze onafhankelijkheidsstrijd. Het was de slechtste zet die hij kon doen. Zowel in het Zuiden als in het Noorden werd fel gereageerd tegen deze proclamatie. De proclamatie was zo geformuleerd dat het leek alsof de Prins reeds het volledige gezag had over enkele Zuidelijke provincies. Bovendien hadden de Belgen niet zo hard gestreden om nu terug onder het gezag te komen van een Oranje-Nassau vorst. In het Noorden hekelde koning Willem I zich aan de houding van zijn zoon, temeer omdat de proclamatie buiten zijn weten om uitgevaardigd was. Men verweet de prins een “Belgen hart” te hebben. De prins werd verscheurd tussen het Noorden en het Zuiden. Zijn rol als diplomaat was nu volledig uitgespeeld en hij vluchtte naar Engeland. Ondertussen gingen de rebellen in België voort met hun opstand. Na de geslaagde septemberdagen in Brussel breidt de opstand zich uit tot andere steden in de Zuidelijke Nederlanden. Het moet wel gezegd worden dat nog heel wat steden, vooral in het Vlaamse landgedeelte, de sympathie voor Oranje niet verloren hadden. Vooral de stad Antwerpen was een orangistisch bolwerk. Maar ook deze stad zou vallen, net zoals vele andere steden. De ongelukkige proclamatie van de prins Willem maakt het hem onmogelijk om nog in Antwerpen te blijven, zodat daags nadien de stad ten prooi viel aan de rebellen.

DE WEG NAAR INTERNATIONALE ERKENNING

Gedurende de maanden september en oktober werden alle Hollandse regimes uit de steden verdreven. De onafhankelijkheid van België was voor de rebellen een vaststaand feit. Hoewel de dreiging van een militaire interventie van Willem I met steun van de grote mogendheden bleef en internationale erkenning van de nieuwe staat uitbleef, wilde men in België de beginselen van de staat uitschrijven. Hiertoe kwam op 10 november 1830 voor het eerst het Nationaal Congres samen. Hierdoor was de rol van het Voorlopige Bewind uitgespeeld. Het hoogste gezagsorgaan in België was nu het Nationaal Congres. Dit was in afwachting van de benoeming van de Twee Kamers, die dan de wetgevende macht zouden uitoefenen, en de benoeming van een staatshoofd, die dan verantwoordelijk zou zijn voor de uitvoerende macht. Er zetelden tweehonderd afgevaardigden in het Nationaal Congres en deze waren voornamelijk leden van de burgerij en de adel.
Het hoofddoel van het Congres was het uitbouwen van een grondwet. De tweede opdracht was het zoeken naar een staatshoofd. Het opstellen van de grondwet verliep veel minder moeizaam dan het zoeken naar een staatshoofd; ruim drie maanden later, in februari 1831 was die grondwet er immers al. Toch was het opstellen ervan ook geen sinecure. Temeer omdat in het Nationaal Congres afgevaardigden zaten van verschillende ideologische strekkingen. Katholieken en liberalen waren dan immers wel verenigd onder het unionisme, het belette niet dat beiden er soms een totaal andere opvatting op nahielden. Zo waren de meningen sterk verdeeld over het onderwijs. Het is een thema dat nog vele malen in de Belgische geschiedenis zal terugkomen en pas met het Schoolpact van 1958 een oplossing zal vinden. De tegenstelling tussen katholieken en liberalen was niet de enige tegenstelling die in het Congres heerste. Ook was nog een aantal orangisten en Fransgezinde vertegenwoordigers aanwezig. Overigens bestonden deze tegenstellingen niet alleen binnen het Congres. Ook erbuiten, in de publieke opinie heerste alles behalve eensgezindheid. Het is dus een foute veronderstelling dat de Belgische onafhankelijkheid of zelfs maar de Belgische Revolutie door allen gewenst was. Zo was er de Franse stroming, of de reünionistische stroming . De idee van een aanhechting bij Frankrijk zou volgens velen, voornamelijk liberaal ingesteld, economisch een goede zaak zijn. De katholieke krant Courier de la Meuse pleitte echter resoluut voor de onafhankelijkheid, maar dan wel met prins Willem van Oranje als vorst. Een andere katholieke krant, Journal des Flandres was hiervoor niet gewonnen en pleitte voor een republikeinse staatsvorm. Toch riep het Nationaal Congres op 18 november 1830 de Belgische onafhankelijkheid uit. De reünionistische stroming in het Congres zelf was niet overweldigend groot en ook in de publieke opinie was de beweging niet zo groot als door sommigen werd beweerd. Overigens na 1831 doofde de reünionistische beweging uit.
Het Nationaal Congres mocht dan wel beraadslagen over de grondwet en de koningskeuze van de nieuwe staat, op het ogenblik dat Congres de eerste maal bijeenkwam, was België internationaal nog niet erkend. Willem I had het Nederlandse volk opgeroepen tot oorlog tegen de “verraderlijke opstandelingen uit het Zuiden” en had bovendien ook de Grote Mogendheden gevraagd tot militaire interventie. Verdeeld over de kwestie kwamen de Grote Vijf samen in Londen om de Belgische onafhankelijkheid te bespreken.

Op 4 november 1830 werd het startsein gegeven voor de Conferentie in Londen.

De vijf vertegenwoordigers waren: Frankrijk bij monde van Talleyrand, Oostenrijk vertegenwoordigd door Wessenberg, Heinrich van Bulow voor Pruisen, Matuszewic voor Rusland en het thuisland werd vertegenwoordigd door hun nieuwe minister van Buitenlandse Zaken Palmerston,die ex-eerste minister Wellington verving na diens nederlaag bij de recentste verkiezingen. Ook Nederland (Baron Falck) en België (o.a. Sylvain Van de Weyer) stuurden hun vertegenwoordigers, maar beide partijen hadden weinig in de pap te brokken. Het waren de vijf voornaamste landen van Europa die de beslissingen namen. Tijdens het Congres kwamen een viertal elementen naar voren. De grootste prioriteit ging uit naar het beëindigen van de gewelddadigheden om zo een totale Europese oorlog te vermijden. Voorts moest het grondgebied van België vastgelegd worden en de schulden tussen België en Nederland verdeeld worden en tenslotte moest de nieuwe staat ook een staatshoofd krijgen. In eerste instantie lagen de kaarten niet goed voor België. Willem I stuurde immers nog steeds aan op een militaire interventie van de Grote Mogendheden in de Zuidelijke Nederlanden. Het Nationaal Congres in België vreesde dat Willem I de Grote Mogendheden aan zijn kant kon scharen. In de loop van november 1830 vond een aantal gebeurtenissen plaats, die de zaken veranderden in het voordeel van de Belgen. Zo was er de reeds eerder vermeldde regeringswissel in Groot – Brittannië. De liberale Whig partij, die de conservatieve Tories verving, droeg de Belgische zaak een warm hart toe. Belangrijk was de revolutie die in Polen op gang was gekomen. Hierdoor moest Rusland zijn militaire aandacht vestigen op Polen en had het geen troepen meer om de belangen van Willem I te behartigen. Ook Oostenrijk zat met kopzorgen doordat in Italië eveneens een opstand uitgebroken was.
De eerste eis die de Grote Mogendheden stelden aangaande de splitsing van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, was de stopzetting van de bezetting van de Schelde door Willem I. Deze laatste weigerde dit echter, waardoor de Belgen de eerder aanvaardde wapenstilstand ophieven en het beleg om Maastricht hervatten. De koppigheid van Willem I was echter in z’n eigen nadeel, want net hierdoor vond de roep voor Belgische onafhankelijkheid meer steun bij de Grote Mogendheden. Het uitgangspunt op 20 december voor de splitsing van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden was simpel: alle gebieden die in 1790 niet tot de Verenigde Provincies behoord hadden, behoorden nu tot België, de anderen niet. De uitvoering ervan lag echter gecompliceerd. Door dit uitgangspunt werd het gebied dat nu het Groot Hertogdom Luxemburg is, niet tot het grondgebied België gerekend en grotendeels aan de Nederlanders toegekend, al bleef een deel ook onder het gezag van de Duitse Bond. Het Nationaal Congres kon zich absoluut niet vinden in deze zaak. Luxemburg werd altijd al als een deel van België bekeken. Ook zij hadden meegedaan aan de Belgische Revolutie en ook zij hekelden het Hollandse regime. Willem I had eveneens moeite met de beslissingen van 20 december. Zijn hekelpunt was dat de Grote Mogendheden de kroon van het nieuwe België wilden geven aan niemand minder dan zijn oudste zoon Prins Willem van Oranje. Dat ook de Belgen, na de vele moeilijkheden van de laatste maanden, hier weigerachtig tegenover stonden, is vanzelfsprekend. Toch werd de prins in januari 1831 de kroon aangeboden. Ook een volgende beslissing van de Conventie was in het nadeel van de Belgen. De schuldenverdeling werd op 15/31 voor Nederland en 16/31 voor de Belgen gebracht. Deze ongunstige maatregel was grotendeels het gevolg van de Franse vertegenwoordiger Talleyrand. Hij vertegenwoordigde de belangen van het nieuwe Franse staatshoofd Louis-Philippe. Deze laatste had zijn zinnen gezet op de Waalse provincies van het nieuwe België, maar mocht deze bedoelingen niet al te duidelijk voorstellen voor de andere leden van de Grote Vijf. De vrees voor een Franse expansiedrift was, vijftien jaar na het tijdperk Napoleon, nog steeds groot. Vandaar dat de bedoelingen van Talleyrand vaak dubbelzinnig waren: af en toe behartigde hij de Belgische zaak, maar evenveel keer trad hij Willem I bij of bakte hij zoete broodjes met Lord Palmerston.

EEN NIEUWE VORST EN DE WEG NAAR VREDE

De moeilijkste kwestie voor zowel de Conferentie van Londen als het Nationaal Congres was het vinden van een geschikte vorst voor België. In het Congres werd dit debat voorafgegaan door een discussie over de staatsvorm van de nieuwe staat: een republiek of een representatieve monarchie. Het Congres telde namelijk een aantal republikeins gezinde afgezanten onder zijn afgevaardigden. Uiteindelijk moesten deze het onderspit delven. Blijft tenslotte nog de discussie over de keuze van de koning. Een klein deel van het Congres was nog steeds gewonnen voor de Prins van Oranje als de nieuwe koning van België. Ook Engeland was gewonnen voor deze keuze. Zo zou de bufferstaat, die opgericht was tijdens het Congres van Wenen, toch nog blijven voortbestaan. Doch de meerderheid van het Congres was het Huis van Oranje vijandig gezind. Overigens lag de keuze voor de Prins van Oranje ook gevoelig bij Willem I. Hij weigerde immers troonsafstand te doen ten voordele van zijn zoon, tenzij deze enkel zou beschouwd worden als onderkoning van de Zuidelijke Nederlanden. Het Nationaal Congres heeft ook een aantal kandidaten voor de troon voorgedragen. Zo waren er de hertog van Leuchtenburg en de hertog van Nemours. De eerste was een afstammeling van Napoleon, terwijl de hertog van Nemours de zoon was van de Franse koning Louis-Philippe. De hertog van Leuchtenburg viel bij de Fransen niet in de smaak, maar ook de hertog van Nemours leek niet de ideale oplossing. Louis-Philippe wist maar al te goed dat de andere leden van de Conferentie zijn zoon als kandidaat voor de Belgische troon niet zagen zitten. Bijgevolg weigerde hij dan ook deze kandidatuur. Dit stelde het Nationaal Congres voor een moeilijke zaak. Zolang België immers geen vorst had, was een opdeling van het land nog steeds een mogelijkheid! In afwachting van de aanduiding van de koning, benoemde het Congres Erasme Surlet de Chokier tot regent. E.S. de Chokier was de eerst verkozen president van het Nationaal Congres geweest. Hij had twee pogingen nodig om een regering op de been te brengen. Dit tweede kabinet werd geleid door Joseph Lebeau. De Grote Vijf waren allerminst opgezet met deze keuze, want zowel Lebeau als de Chokier hadden de gewoonte de Conferentie met hun uitspraken te provoceren. Het ging zelfs zo ver dat men in Londen eraan dacht de Belgische onafhankelijkheid terug in vraag te stellen. Inderdaad werd een aantal dagen later een ultimatum gesteld aan de Belgen om alle januariprotocollen te aanvaarden voor 1 juni. Lebeau besefte dat er dringend een koning gevonden moest worden. Een nieuwe kandidaat werd naar voren geschoven.
Bij de zoektocht naar een koningskandidaat was de naam van Leopold van Saksen – Coburg al eerder naar voren gekomen, maar nu kwamen zijn nauwe banden met Engeland goed van pas. Hij was immers de weduwnaar van de vroegere Britse kroonprinses Charlotte. Lord Ponsonby, Brits gezant in Brussel, kon de Grote Mogendheden kalmeren. De leden op de Conferentie van Londen aanvaardden de kandidatuur van Leopold als Koning der Belgen, op voorwaarde dat hij snel de troon kon betreden. Ook het Nationaal Congres stemde in met de keuze van Leopold. Toch bleven de discussies tussen de Belgische diplomaten en de Conferentie aanhouden. De Grondslagen van de Scheiding die gemaakt waren in januari 1831 bleven een doorn in het oog voor de kersverse staat. Onder bemiddeling van Leopold werden enige aanpassingen verricht aan deze Grondslagen, zodat op 26 juni de Conferentie de XVIII Artikelen goedkeurde. In feite waren deze artikelen evenmin voordelig voor de Belgen, maar zij lieten meer ruimte open voor nuancering. Voor het grondgebied Luxemburg bleef de situatie ongewijzigd, met mogelijkheid tot onderhandeling tussen België, Nederland en de Duitse Bond. Hetzelfde gold voor Maastricht. Wat betreft de schuldenlast werd de verdeling gehouden van voor 1815. Leopold verzocht het Nationaal Congres de XVIII Artikelen zo snel mogelijk te aanvaarden. Toch zou het Congres er nog tot 9 juli over onderhandelen, alvorens ze goed te keuren. Hoewel niet iedereen tevreden was met de XVIII Artikelen, verliep verder alles spoedig. Op 17 juli kwam Leopold aan in De Panne en vier dagen later, op 21 juli 1831, legt hij als Koning Leopold I Van Saksen – Coburg de eed af als eerste koning der Belgen.

België werd nu officieel erkend als een onafhankelijke staat, op voorwaarde dat het de strikte neutraliteit zou aanhouden. Met Leopold I had de staat ook een eigen koning. Willem I zat echter bijzonder verveeld met de kwestie en weigerde zich neer te leggen bij de onafhankelijkheid van België zoals die in de XVIII Artikelen werd voorgedragen. Hij zag de territoriale aanpassingen in deze Artikelen ten opzichte van de eerste Grondslagen van de Scheiding als een verraad van de Grote Mogendheden tegenover hem. De goedkeuring van Leopold I als Koning der Belgen deed hem realiseren dat hij vanuit de hoek van de Grote Vijf geen steun meer moest verwachten. Een Nederlandse militaire interventie was het enige alternatief voor Willem I om een evenwichtigere scheiding te bekomen.
Op 2 augustus 1831 staken Nederlandse troepen de grens bij Poppel over. Het was het startsein van wat later de Tiendaagse Veldtocht zou worden genoemd. De Nederlandse troepen stonden onder het bevel van Prins Willem van oranje, het Belgische leger werd aangevoerd door generaal Niellon. De Tiendaagse Veldtocht was een pijnpunt voor de piepjonge Belgische staat.

De opmars van de Nederlanders kon enkel gestuit worden door militaire dienstverlening van de Fransen aan de Belgen. Willem, die niet aan de basis van een oorlog met Frankrijk wou liggen, besloot de wapens neer te leggen. Hij had echter met deze veldtocht exact bereikt wat hij voor ogen had. Hij had de Grote Mogendheden laten zien dat België militair niet veel voorstelde. Voor de Grote Vijf was het duidelijk dat het België de rol van bufferstaat niet kon vervullen. Men besloot dan ook de XVIII Artikelen aan te passen in het voordeel van Nederland. Op 15 oktober 1831 kwam men tot een nieuw verdrag: de XXIV Artikelen stonden de gebieden op de linkeroever van de Schelde af aan Nederland, net zoals de helft van Limburg en Luxemburg. Zo had Nederland voldoende slagkracht om de rol van bufferstaat te vervullen. In ruil voor de jaarlijks zware schuldenlast van 8,4 miljoen gulden mocht België wel een kanaal of spoorweg aanleggen tussen Antwerpen en Keulen. Daarenboven bleef de vrije doorvaart op de Schelde verzekerd. Het Belgische parlement ondertekende het verdrag een aantal weken later. Willem I echter weigerde zich neer te leggen bij het verlies van de Zuidelijke provincies. Hij weigerde dan ook de XXIV Artikelen te ondertekenen en ging ervan uit dat het tot een Europese oorlog zou komen, waarbij de Zuidelijke provincies vanzelf weer bij Nederland gevoegd zouden worden. Door de inschikkelijke houding van België en de koppige houding van Nederland, raakte Willem I volledig geïsoleerd en verloor alle steun van de Grote Mogendheden. In het najaar van 1832 werd zelfs een handelsembargo tegen Nederland uitgevaardigd door de Grote Vijf en werden de Nederlandse havens geblokkeerd. In 1833 werd dat embargo en de blokkades weer opgeheven, maar geheel Limburg en Luxemburg bleven voorlopig Belgisch. Verder bleef ook de Scheldevaart vrij en moest België geen schulden betalen aan Nederland. Kortom België kon in zijn eerste bestaansjaren als onafhankelijke staat profiteren van de koppige houding van Willem I en de maatregelen van de Grote Mogendheden. In 1839 kwam er een einde aan deze status – quo. Op 19 april 1839 hield Willem I het voor bekeken en ondertekende hij het Vredesverdrag van Londen, wat neerkwam op een goedkeuring van de XXIV Artikelen. Hiermee erkende hij de onafhankelijkheid van België, en daarmee de definitieve splitsing van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Willem I zou nog een jaar koning blijven van het Koninkrijk der Nederlanden en zou in 1840 worden opgevolgd door zijn oudste zoon, Willem van Oranje.